Deze pagina is in ontwikkeling, dus af en toe worden nieuwe personen en informatie toegevoegd. Per persoon ontbreekt vaak nog beeldmateriaal, de gegevens zijn zeker niet compleet en het format is nog verschillend. Waarom we welke informatie verzamelen en hoe we de beschrijvingen maken wordt elders verder toegelicht. Van de opgesomde Nederlandstalige publicaties zijn vaak pdf’s terug te vinden op de website natuurtijdschriften.nl. Als jij meer informatie hebt over een of meer van de hier genoemde liefhebbers dan zou ik graag met je in contact komen. In 2025 werk ik aan de historie van de bladwespenstudie in Nederland waarvoor o.a. een twaalftal portretten worden gemaakt van S.C. Snellen van Vollenhoven tot Leo Blommers; de periode 1816-2023.
Theo Peeters, versie 12.viii.2025: 37 personen
van Aartsen, Leendert Izaak Pieter [Bob]
15 mei 1920 Vlissingen – 1 juli 2007 ’t Harde.
Diptera (vliegen), met een voorliefde voor Tephritidae (boorvliegen), maar verzamelde ook Lepidoptera (vlinders), Hymenoptera: o.a. Symphyta (blad-, hout- en halmwespen).
Bronnen: Jacobusse 2007; Mol 2007; Smit & Zeegers 2007a, b; Zeegers & Smit 2008 (bibliografie); Huijbregts & Tiemersma 2010;
[3.vii.2021]
Adriaanse, Aloys
1 februari 1900 Lamswaarde – 14 maart 1946 Tilburg
Werd op 1 februari 1900 geboren in Lamswaarde (gemeente Hulst) in Zeeland. Over familie en jeugd van Aloys heb ik nog geen informatie bij elkaar gezocht, maar zijn bidprentje noemt wel al enige naaste verwanten. Op 22 september 1922 trad hij toe tot de Congregatie der Missionarissen van het Heilig Hart in Tilburg. Na het behalen van het onderwijzers-examen en boekhouddiploma maakte hij zich de nodige kennis van Grieks en Latijn eigen en voltooide in 1927 met succes de priesterstudie. Op 7 augustus 1927 werd hij tot priester gewijd. Kort daarna verwierf hij de bevoegdheid wiskunde voor het middelbaar onderwijs. Vanaf 1928 was Aloys wiskundeleraar aan de apostolische school in het missiehuis aan de Bredaseweg te Tilburg.Reeds gedurende de priesterstudie had hij een grote belangstelling voor het leven der insecten. Aanvankelijk hield hij zich bezig met vlinders en mieren, doch later bestudeerde hij meer in het bijzonder de biologie van diverse wespen. Adriaanse was sinds 1940 lid van de N.E.V. en publiceerde een aantal interessante artikelen over zijn onderzoekingen aan wespen (Adriaanse 1939-1947). Zo ontdekte hij, wellicht op het spoor gezet door de gedragstudies van Baerends, door zijn nauwkeurige veldobservaties een nieuwe rupsendoder voor ons land, die door Jan Wilcke in 1945 als nieuw voor de wetenschap beschreven werd als Ammophila adriaansei. Enkele jaren later werd deze naam gesynonimiseerd met A. pubescens (Richards 1946, Wilcke 1947). Ook zijn gedragsstudies aan spinnendoders, misschien geïnspireerd door de taxonomische studies van Wilcke aan deze groep, beloofden veel nieuwe inzichten (Adriaanse 1946). Helaas overleed pater Aloys Adriaanse m.s.c. op 14 maart 1946 te Tilburg als gevolg van een verkeersongeval. ‘In de namiddag op weg gaande om graafwespnesten te zoeken voor zijn waarnemingen, werd hij, in de onmiddellijke nabijheid van het missiehuis door een jeep gegrepen en bijna op slag gedood’ (Wilcke 1946). Zijn collectie werd geschonken aan Natuurmuseum Brabant (NMB). Aan de etikettering van vele exemplaren in zijn collectie zijn nummers toegevoegd, maar de bijbehorende aantekeningen zijn helaas nooit teruggevonden. Wel bevat het archief van het NMB een overzicht van papieren nagelaten door Adriaanse en aangetroffen in het Missiehuis, Bredaseweg 204 te Tilburg. Dit overzicht is gemaakt door Gijs van der Zanden in 1955, die ook diverse niet gepubliceerde waarnemingen uit de collectie Adriaanse alsnog publiceerde in zijn serie ‘Aantekeningen over Hymenoptera’ (van der Zanden vanaf 1955).
Adriaanse was ‘een fijngevoelig mens en nauwgezet onderzoeker, die met een hardnekkige volharding en onuitputtelijk geduld de geheimen van het leven der wespen trachtte te ontraadselen en van wie we nog zeer veel hadden te verwachten’ aldus Wilcke (1946).
Bronnen: Peeters 2023; Wilcke 1946;
[20.v.2023]
van Ankum, Hendrik Jan

7 december 1845 Groningen – 4 juli 1940 Zeist.
Zoon van apotheker Dr. Christiaan Hendrik van Ankum en Seike Alderts de Vries. Na het gymnasium te Ootmarsum en Meppel schreef Hendrik Jan zich in 1863 in als student te Groningen. De hoogleraren Herman van Hall, Claas Mulder, Petrus Johannes van Kerckhoff en Matthijs Salverda waren zijn leermeesters en hij promoveerde, volgens de voorkant van zijn proefschrift, op 12 september 1870 op het onderwerp ‘Inlandsche sociale wespen’. Van Ankum was leraar natuurlijke historie aan de RHBS te Groningen en aan de HBS 5 j.c. te Rotterdam, totdat hij op 20 augustus 1872 tot hoogleraar werd benoemd met als leeropdracht: ‘Zoölogie, vergelijkende anatomie, geologie, paleontologie’, na 1877 verandert in: ‘Zoölogie, vergelijkende anatomie en vergelijkende fysiologie’. Hij was promovendus en ook de opvolger van hoogleraar Matthijs Salverda (1840-1886) in Groningen. Zijn inaugurele rede op 16 november 1872 behandelde: ‘Het tegenwoordige standpunt der dierkunde, uit de ontwikkelingsgeschiedenis van deze wetenschap toegelicht’.
Samen met M.M. Schepman en A.A. van Bemmelen was van Ankum een van de oprichters van de Koninklijke Nederlandse Dierkundige Vereniging (KNDV) in 1872, en lid van verschillende geleerde genootschappen.
Op 18 december 1873 trouwde hij te Rotterdam met Maria Rochussen (14.ix.1846-12.ii.1910). Ze kregen een dochter: Lydia Johanna Francina van Ankum (geboren op 15 september 1874 in Groningen – overleden 28 april 1949 in Utrecht). Gedurende cursus 1883-1884 was prof. van Ankum rector magnificus en gaf de overdrachtsrede: ‘De wetenschappelijke beteekenis van de studie der diepzee-fauna’.
Op 21 september 1906 kwam er een eind aan zijn dienstverband na een eervol ontslag op eigen verzoek per 1 oktober 1906. Van Ankum stapte op nadat het zoölogisch museum op 30 augustus 1906 was afgebrand en ook het zoölogisch laboratorium was verwoest. Voor de zoöloog was die brand tevens een persoonlijk drama want sinds zijn aanstelling had hij al zijn energie gestoken in het vervolmaken van de collectie opgezette en geprepareerde dieren die Petrus Camper en Theodorus van Swinderen begonnen waren. Nog maar drie jaren daarvoor had hij in het kadaver van een aangespoelde witsnuitdolfijn een uniek embryo ontdekt. Het topstuk van de toch al indrukwekkende collectie. Maar nu had hij van de ene dag op de andere maar één object over: een eekhoorntje onder een stolp dat hij toevallig mee naar huis had genomen. ‘Hij bevond zich onder het publiek en zag machteloos met tranen in de ogen toe hoe zijn levenswerk verbrandde. Zonder collectie was het voor hem onmogelijk om verder te werken. Zijn toch al niet al te beste gezondheidstoestand greep hij aan om kort na de ramp eervol ontslag te vragen’.
Van Ankum werd opgevolgd door de zoöloog en paleontoloog Johan Frans van Bemmelen.
Bronnen: Anonymus 1874; Anonymus 1898; Smits & Koops 2006; https://stadsarchief.rotterdam.nl; Peeters 2024;
[10.viii.2025]
Arnoud, broeder [zie Haarsma, Petrus Hubertus]
Barendrecht, Gerard [Gerrit]

9 oktober 1906 Hilversum – 1 februari 1996 Heemstede.
Vanwege het werk van zijn vader groeide Gerard op in Kampen, waar hij de HBS volgde. Na de HBS deed hij ook nog een jaar klassieke talen omdat hij dat als een gemis beschouwde. ‘Ik was van schooljongen af aan al bezig met vogels en later met insekten. Je kwam als het ware als entomoloog aan toen je begon met studeren’.
Gerard ging in 1924 biologie studeren aan de Universiteit van Amsterdam waar hij in 1929 zijn doctoraalexamen behaalde en op 20 januari 1932 promoveerde op het proefschrift ‘Die Corpa pedunculata bei den Gattungen Bombus hand Psithyrus’. Zijn proefschrift is een synthese van zijn eerdere werk in het Nederlands Centraal Instituut voor Hersenonderzoek waar hij assistent was van Prof. dr. C.U. Ariëns Kappers en van het werk met zijn leermeester, de entomoloog Prof. dr. J.C.H. de Meijere. Gerard werd ‘resident and officer’ in het Zoölogisch Laboratorium voor meer dan 40 jaar met allerlei functies van assistent van De Meijere in 1932, conservator entomologie vanaf 1938. Vanaf 1937 nam hij deel aan het onderwijs aan de Universiteit van Amsterdam toen hij de colleges Algemene entomologie (tot dan van prof. De Meijere) ging geven. Van 1970-1976 was hij hoogleraar Algemene Zoölogie aan de UvA.
In de tussentijd trad hij op 10 april 1936 in het huwelijk met Maria Hoen geboren in Amsterdam op 5 mei 1905. Uit het huwelijk werden drie kinderen geboren. Maria Barendrecht-Hoen [Rie] schreef veel over natuur, en vooral over tuinen, in tijdschriften en weekbladen. Ze had bijvoorbeeld een vaste rubriek in de ‘De Groene Amsterdammer’ en ‘Onze Eigen Tuin’ en ze was in 1969 initiator van de Kennemer Tuinclub, de allereerste tuinclub van Nederland. Een deel van haar artikelen in De Groene Amsterdammer werden in 1974 gebundeld in het boekje ‘Leven in mijn tuin’. Sander Janssens (2024) schreef een mooi verhaal rond het gebruik van enkele zinnen uit haar boekje ‘Boomen in het Nederlandsche landschap’ (1942), in de logopedische klassieker ‘Spreken en zingen’. Na een lang ziekbed overleed de 70jarige Maria Barendrecht-Hoen op 5 februari 1976 in Heemstede.
‘We schreven toen erg veel. Dat was een van de dingen waarmee je dan ook wat verdiende. M’n vrouw ook, die later veel serieuzer werk leverde. Die deed het veel beter dan ik’. Gerard’s interesse lag vooral bij de insecten, en hij gaf ook lessen over de morfologie en taxonomie van insecten. In 1935 schreef hij ‘Het insectenboekje: een eerste kennismaking met de wereld der insecten’. Geïnspireerd door de natuur rond Kampen, waar hij zijn jeugd doorbracht, schreef hij samen met zijn studiegenoot en vriend Gideon Kruseman in 1938 het lezenswaardig boekje over ‘De glorie van ons polderland’. Diptera en Hymenoptera hadden zijn speciale aandacht en Barendrecht was onder andere auteur van een aantal stukken over bladwespen, waaronder een overzicht van de spinselbladwespen (Pamphiliidae) in ons land en een historie van het bladwespenonderzoek van Snellen van Vollenhoven, Bisschop van Tuinen, Johan van Rossum en J.Th. Oudemans.
Binnen de NEV was Barendrecht 21 jaar actief in het bestuur, als secretaris, voorzitter en vice-voorzitter. Over de NEV zei hij in een interview ‘eigenlijk is dat een van onze plezierigste verenigingen van biologische aard door de merkwaardige combinatie van vakbiologen met amateurs’.
Enkele publicaties
Barendrecht, G., 1949. De Pamphiliidae van de Nederlandse fauna. – Tijdschrift voor Entomologie 91: ii-iv.
Barendrecht, G., 1949. Voor de fauna nieuwe en zeldzame Dolerus-soorten: xx-xxi. In: Verslag 79e wintervergadering der NEV te Utrecht op 2 maart 1947. – Tijdschrift voor Entomologie 90: i-xxiv.
Barendrecht, G., 1947. Het Tijdschrift voor Entomologie en de studie der bladwespen. – Tijdschrift voor Entomologie 88 [1945]: 203-206.
Barendrecht, G., 1947, Teratologische aanteekeningen I. – Entomologische Berichten 12 (275): 150-151.
Barendrecht, G., 1940. Een merkwaardige gynandromorph van Diprion pini L. – Entomologische Berichten 10 (240): 348-350.
Barendrecht, G. & G. Kruseman, 1938. De glorie van ons polderland. – Uitgeverij Boot N.V, Voorburg/Den Haag, 192 pp.
Barendrecht, G., 1935. Het insectenboekje: een eerste kennismaking met de wereld der insecten. – Amsterdam, De Arbeiderspers, 77 pp.
Bronnen: Ronday & van der Ster 1976: 6-7, 12 (interview met tekening en foto); van der Stelt 1977 (met foto); https://www.online-begraafplaatsen.nl/zerken.asp?command=showgraf&grafid=374672 (foto grafsteen); Janssens 2024 https://www.volkskrant.nl/kijkverder/v/2024/zeepijn~v1177637/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F; schrift. meded. M. Barendrecht-Rooderkerk (Schoondochter) & R. Barendrecht (kleinkind);
[2.viii.2025]
Benno, pater [zie Vergeest, Johannes Adrianus]
Betrem, Johan George

21 maart 1899 Den Haag – 16 juli 1980 ?Deventer.
Was onder andere tussen 1930 en 1941 werkzaam als entomoloog op het proefstation voor Midden en Oost Java. En van 1946 – 1964 als leraar en later onder-directeur verbonden aan de Hogere School voor Tropische Landbouw in Deventer. Specialist van Scoliidae (dolkwespen), Formicidae (mieren).
Bronnen: van Steenis-Kruseman 1950; Anonymus 1964; van Achterberg 1981 (bibliografie); Smit 1986;
[4.vii.2021]
Bisschop van Tuinen, Klaas

28 oktober 1840 Oldeboorn (FR) – 14 juli 1905 Zwolle.
Klaas van Tuinen, later Bisschop van Tuinen, had in zijn jeugd al grote belangstelling voor alles in de levende natuur, maar kon zich pas op latere leeftijd geheel aan de studie der natuur wijden. Nadat hij op de secretarie van zijn geboorteplaats werkzaam was geweest besloot hij omstreeks 1870 om aan de universiteit van Amsterdam het examen voor het Middelbaar Onderwijs te behalen. Van 1871 tot aan zijn dood was hij leraar Natuurlijke Historie aan de HBS en het Gymnasium in Zwolle. Op zijn verzoek was hem tegen november 1905 eervol ontslag verleend en hij hoopte vurig zijn tijd aan onderzoekingen te kunnen gaan besteden en zich in Amersfoort te vestigen. Een longontsteking die aanvankelijk goedaardig scheen nam een ongunstige wending en na een ziekte van een week stierf hij op 14 juli 1905, juist op de eerste dag van zijn vakantie, waarvan hij zich zoveel had voorgesteld.
Van Tuinen had diverse interesses. Bisschop van Tuinen publiceerde samen met Hoffman in 1882 een boekje over ‘Diersoorten nuttig voor den landbouw of houtteelt’. En in 1892 een ‘Naamlijst van vogels welke in Nederland in den wilden staat zijn waargenomen’. Hij was floristisch actief in Friesland en in het bezit van een herbarium van de Waddeneilanden. Maar ook entomologie had zijn interesse. Hij deed anatomisch onderzoek aan de zagen (legboren) van knotssprietbladwespen van de familie Cimbicidae die door Johan van Rossum gekweekt waren. Ook andere bladwespen werden gefotografeerd en op de vergaderingen van de NEV vertoond. De preparaten en de negatieven en afdrukken zijn aan de NEV geschonken maar helaas nooit gepubliceerd. Behalve de anatomie van bladwespen had ook de vormenrijkdom van Foraminiferen zijn interesse en op lezingen werden deze en andere natuurhistorische voorwerpen door hem met projectie vertoond. Van Tuinen was een muziekliefhebber en musiceerde graag in huiselijke kring. Zijn collectie werd destijds aan het Rijksherbarium en het Zoölogisch Museum in Amsterdam geschonken.
Bronnen: van Rossum 1906 (met portret); Zuidema 1912;
[15 juli 2025]
Blommers, Leonardus Hendrikus Marie [Leo]
20 oktober 1941 Rotterdam – 29 juni 2023 Rhenen
Toegepast entomoloog met o.a. voorkeur voor bladwespen (Symphyta).
Bronnen: Peeters 2023 (Bibliografie);
[18.xii.2023]
Docters van Leeuwen, Willem Marius

16 maart 1880 Jakarta (Batavia) – 25 februari 1960 Leersum.
Botanie en zoölogie met specialisatie gallen. Auteur van het bekende Gallenboek waarvan de eerste druk in 1946 en de tweede in 1957 verscheen (Alta & Docters van Leeuwen 1946, 1957). Over Hymenoptera die gallen veroorzaken verschenen uit zijn hand twee artikelen (Docters van Leeuwen 1950 en 1960).
Na diverse andere werkzaamheden in Indonesië werd hij directeur van ’s Lands Plantentuin (thans Kebun Raya) in Buitenzorg (Bogor) op West-Java. Bijzonder hoogleraar Tropische plantkunde aan de Universiteit van Amsterdam van december 1942 tot in juni 1950.
Bronnen: Anonymus 1932; van Steenis-Kruseman 1950; Roepke 1960; Wilcke 1960; Hillenius 1982; Smit 1986; Voous 1995; Roskam 2009 (naar Hillenius 1982); Huijbregts & Tiemersma 2010;
[29.vii.2025]
Evenhuis, Hendrik Hermannus [Henk]
29 maart 1919 Groningen – 29 april 2008 Roden.
Was als entomoloog werkzaam bij het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) in Wageningen. Bestudeerde plaaginsecten en was specialist van de subfamilie Charipinae (Cynipoidea: Figitidae – haarbandwespen).
Bronnen: van Achterberg & Peeters 2009; Peeters 2009 (bibliografie); Vermeulen et al. 2009 (bibliografie);
[3.vii.2021]
Gijswijt, Martinus Johannes [Theo]
10 november 1927 Amsterdam – 27 mei 2015 Ankeveen.
Chalcidoidea (bronswespen).
Bronnen: Ulenberg 2015, 2016 (bibliografie);
[3.vii.2021]
Haarsma, Petrus Hubertus
[broeder Arnoud]

23 december 1895 Beek (LI) – 7 maart 1984 Maastricht.
Petrus Hubertus Haarsma was 66 jaar lang lid van de congregatie van de Broeders van Maastricht (F.I.C.) onder de kloosternaam broeder Arnoud. Hij had reeds op jonge leeftijd een grote liefde voor de natuur, zowel voor planten als dieren. Thuis had hij zijn ‘eigen’ tuin waarin vele wilde planten groeiden, verder kweekte hij wilde vogeltjes en verwierf op deze wijze reeds vroeg een grote ervaring in het observeren van planten en dieren, hetgeen zijn liefde voor de natuur steeds deed toenemen. Geleidelijk aan leerde hij ook insecten kennen en verzamelen en eenmaal in Zuid-Limburg aangeland trok hem vooral de fauna in of in de omgeving van de toen nog glasheldere beekjes en bronnetjes. Hij voegde aan het toen reeds bekende vele nieuwe observaties toe, corrigeerde vele vroeger gepubliceerde waarnemingen en verzamelde op de hem eigen manier de verschillende stadia van schietmot-soorten (Trichoptera), hetgeen later door de specialisten uit Nederland hogelijk werd gewaardeerd. Jarenlang domineerde broeder Arnoud de vergaderingen in Heerlen door de heldere verslagen van zijn waarnemingen en door de vele vondsten die hij er toonde. Vele voor de Nederlandse fauna nieuwe soorten zijn door hem ontdekt o.a. onder de Hymenoptera, Polistes dubius, Passaloecus eremita en Psenulus laevigatus, verder een tiental nieuwe Trichoptera, een tiental nieuwe Diptera soorten, twee nieuwe Hemiptera en ook nog een aantal voor Nederland nieuwe spinnen zijn door hem gevonden. Zijn verzameling omvat insecten uit alle orden, maar vooral wat in en bij het water voorkomt. Deze collecties zijn in de loop van vele jaren bijeengebracht en bevatten diverse zeldzame soorten. Hij verzamelde bijna uitsluitend in Zuid-Limburg. Van de Hymenoptera bezit hij ongeveer 213 soorten Apidae en 151 soorten Vespidae. Toen hij 75 jaar oud werd, heeft hij zijn gehele verzameling aan het Natuurhistorisch Museum Maastricht geschonken omdat hij vreesde ze niet langer voldoende te kunnen verzorgen. Een groot deel van de verzameling waterinsecten bevindt zich in Leiden. Zijn collecties zijn een soort archief dat bewijst hoe belangrijk zijn werk is geweest voor de kennis van de natuurlijke historie en vooral ook van de hydrobiologie van Zuid-Limburg. In weer en wind wist hij op zijn bromfiets vochtige biotopen te vinden waarvan het bestaan in Nederland aan de biologen nauwelijks bekend was. Broeder Arnoud kon erg goed tekenen en ging na zijn pensioen geheel op in de beoefening van de schilderkunst.
Een goede 50 mededelingen of korte artikeltjes verschenen van zijn hand in het Natuurhistorisch Maandblad, allen met vondsten van hem op zijn zwerftochten door Zuid-Limburg. Enkele van die mededelingen over Hymenoptera worden hieronder opgesomd.
Bronnen: Willemse 1960; Brakman 1968; van Nieuwenhoven 1984; Smit 1986; bidprentje;
Enkele publicaties [Alleen Hymenoptera]
Arnoud, Br., 1949. [Halictus quadricinctus-cellen uit steile lösswand bij Schinveld] Verslag van de bijeenkomst der entomologen op donderdag 17 maart 1949. – Natuurhistorisch Maandblad 38: 46-47.
Arnoud, Br., 1950. [Meldingen van Halictus, Xylocopa, Eumenes] In: Verslag van de bijeenkomst van de entomologen op 12 october 1950. – Natuurhistorisch Maandblad 39 (10): 102.
Arnoud, Br., 1951. [De mijt Sennertia cerambycinus f. n. sp. op Xylocopa violocaea] In: Verslag van de vergadering te Maastricht op 6 juni 1951. – Natuurhistorisch Maandblad 40 (6): 70.
Arnoud, Br., 1952a. [Wespennest Vespa norvegica] Verslag van de maandvergadering te Heerlen op woensdag 8 october 1952. – Natuurhistorisch Maandblad 41 (10): 75.
Arnoud, Br., 1952b. [Mededeling over nestbouw en larve hoornaar] Verslag van de maandvergadering te Heerlen op woensdag 12 november 1952. – Natuurhistorisch Maandblad 41 (11): 90.
Arnoud, Br., 1954. [Gevangen insecten] Verslag van de maandvergadering te Heerlen op woensdag 8 september 1954. – Natuurhistorisch Maandblad 43 (9): 59.
Arnoud, Br., 1957. [Chrysis gracillima en C. fulgida] Verslag van de maandvergadering te Heerlen op woensdag 9 januari 1957. – Natuurhistorisch Maandblad 46: 4.Arnoud, Br., 1958. [Enkele insecten geschonken] Verslag van de maandvergadering te Maastricht op woensdag 2 juli 1958. – Natuurhistorisch Maandblad 47 (7-8): 81.
Arnoud, Br., 1960a. [Mededelingen over aculeatenvangsten] Verslag van de maandvergadering te Heerlen op 10 februari 1960. – Natuurhistorisch Maandblad 49 (3-4): 28.
Arnoud, Br., 1960b. [vervolg Hymenoptera-nieuws] Verslag van de maandvergadering te Heerlen op woensdag 18 mei 1960. – Natuurhistorisch Maandblad 49 (5-6): 58.
Arnoud, Br., 1960c. Veldbiologisch onderzoek in Zuidlimburgse beken. – Natuurhistorisch Maandblad 49 (9-12): 167-169. [Ichneumonidae: Agriotypus armatus]
Arnoud, Br., 1965. [Mededelingen over de levenswijze van Meloidae of Oliekevers] In: Verslag maandvergadering te Heerlen op woensdag 9 juni 1965. – Natuurhistorisch Maandblad 54 (6): 75-77.
Arnoud, Br., 1966. [Bijenwolven] Verslag van de maandvergadering op woensdag 8 juni 1966. – Natuurhistorisch Maandblad 55 (6): 86.
[10.v.2023]
Joman, Arien

25 juli 1867 Oudkarspel – 5 april 1935 Amersfoort.
Joman werd geboren op 25 juli 1867 in Oudkarspel (NH) en was van beroep onderwijzer (Rijksopvoedingsgesticht). De jonge Arien Joman huwde op 6 juli 1889 te Krommenie de 18jarige Mietje Groot (4 augustus 1870 Akersloot (NH)). Ze kregen twee kinderen en woonden na diverse verhuizingen in Amersfoort.
Bovenal was Joman een natuurmens en popularisator en hij droeg die passie o.a. uit in toegankelijke boekjes en artikelen in verschillende tijdschriften zoals De wandelaar, Natura en De Levende Natuur. Een breed scala van organismen werd door hem geduldige en scherp geobserveerd maar vooral planten, zwammen en gallen hadden zijn speciale aandacht. Zo maakte hij in 1909 een Botanisch Zakboekje en in 1918 volgde een gids voor de Nederlandsche Paddenstoelen. Joman ontdekte zelfs een paddenstoel nieuw voor de wetenschap. Deze nieuwe soort, beschreven door Cool in 1918, kreeg de naam Lepiota odorata (inmiddels Squamanita of Dissoderma) en wordt vanwege zijn geur in het Nederlands de odeurzwam genoemd (Joman 1924). Ter gelegenheid van het 25 jarig jubileum van de NNV in 1926 werd zijn Gallenboekje uitgegeven, een compilatie van zijn serie artikelen met eigen tekeningen in De Levende Natuur. Het Gallenboekje was tevens deel 1 in een serie monografieën van de Bibliotheek van de NNV over onze Nederlandse natuur. Joman reisde rond die tijd het hele land door om lezingen te houden over gallen en om gallenonderzoek te promoten. Tevens had Joman een wekelijkse rubriek (iedere zaterdagavond op de voorpagina; meer dan 500 mededelingen!) ‘Uit Mooi Amersfoort’ in het Amersfoortsch Dagblad, waardoor hij in ‘zeer brede kring een grote bekendheid en grote vriendschap’ had verworven.
Overgekomen uit de afdeling Doetinchem was hij in 1911 medeoprichter en 24 jaar lang secretaris (‘de ziel van de afdeling genoemd’) van de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging afdeling Amersfoort. Lichtte vele jaren de films van de schoolbioscoop van ’t Nut toe. Werkte mee aan vele tentoonstellingen, gaf talrijke lezingen en leidde vele excursies. Oftewel hij was de vraagbaak voor allen die belang stelden in de levende natuur in Amersfoort en omgeving. Joman was een joviale, hartelijke man, die vele vrienden wist te maken.
Tot kort voor zijn dood bleef Joman, ondanks zijn ziekte, artikeltjes schrijven over en belangstelling tonen voor de natuur. In het juninummer van Fungus werd nog een slotdeel opgenomen van zijn determinatie-tabellen van de Nederlandse boleten en in De Levende Natuur verscheen postuum nog een stuk over de flesjesgal (Andricus solitarius) naar een artikel van Docters van Leeuwen. Op 5 april 1935 overleed Arien Joman in de ouderdom van 67 jaar. En op 9 april 1935 werd hij begraven op de begraafplaats Rusthof.
Bronnen: Anonymus 1935 (krantenartikel met foto); Anonymus 1935: 140 (met foto); Nijnanten 1935: 108; Swanenburg de Veye 1935: 75; Weevers 1935: 30-31 (met foto); https://www.openarchieven.nl;
Enkele publicaties
Joman, A., 1935. De Nederlandsche boleten. (Proeve tot determineering der soorten, vrij bewerkt naar Kallenbach’s ‘Pilzbestimmungstabelle, die Röhrlinge’). – Fungus 6: 46-48, 62-63, 82-84.
Joman, A., 1935. Van een klein galletje. – De Levende Natuur 40 (1): 22-24.
Joman, A., 1926. Gallenboekje. – Jubileumuitgave NNV ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan in 1926, 87 pp.
Joman, A., 1924. De geschiedenis van een paddenstoel. – De Levende Natuur 29 (8): 242-245.
Joman, A., 1918. Nederlandsche Paddenstoelen. Lijsten ter determineering, samengesteld naar aanleiding van Ruys’: ‘De Paddenstoelen van Nederland’. – Haarlem, J.W. Boissevain Co, 160 pp.
Joman, A., 1909. Botanisch Zakboekje. – Zutphen, P. van Belkum Az., 157 pp.
[29.vii.2025]
Koornneef, Jan

12 april 1868 Spijkenisse – 24 september 1955 Velp.
Jan Koornneef was onderwijzer in Rhenen (1888), Apeldoorn (1889-1891) en daarna vanaf 1891 in Amsterdam. Zijn beroep schonk hem echter geen bevrediging en wellicht is dit de oorzaak geweest van zijn veelomvattende activiteiten op natuurhistorisch gebied. De herleving van de natuurstudie omtrent de eeuwwisseling heeft hij van nabij meegemaakt en de auteurs van de enthousiaste artikelen in de eerste jaargangen van De Levende Natuur heeft hij alle persoonlijk gekend. Zijn belangstelling ging vooral uit naar de Nederlandse wilde flora, later ook naar de inlandse insecten en de gallen. Wat de insecten betreft verzamelde hij aanvankelijk alles, maar ten slotte beperkte hij zich tot de Hymenoptera. Zijn veelzijdige belangstelling, uitgebreide soortenkennis en de grote belezenheid, die hij al bij de oprichting een Amsterdamse afdeling van de Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (NNV later KNNV) had, maakten hem de aangewezen man om als bestuurslid van deze afdeling op te treden. Als leider van excursies en spreker op de vergaderingen heeft hij zeer veel voor deze afdeling gedaan. Hij had ten behoeve van de NNV, naast zijn eigen collecties, grote verzamelingen aangelegd, nl. een uitgebreid herbarium, een vlinder- en een kevercollectie.
Bij een reconstructie van het gezinsleven van Jan in het Amsterdamse vond ik de volgde gebeurtenissen. Op 24 december 1902, op 34 jarige leeftijd, trouwt Jan in Apeldoorn met Louisa Antonia Adriana Soeters. Ze krijgen twee dochters en een zoon. Maar de zoon sterft al voor zijn derde en tijdens de geboorte van de tweede dochter in 1911 sterft zijn vrouw Louisa. Jan hertrouwt in 1912 in Zeist met Johanna Jacoba Spittuler. Ook uit dit huwelijk stammen een zoon en twee dochters. Een ernstige longontsteking maakte een einde aan zijn werkkring; hij werd afgekeurd en verhuisde in 1930 naar Rhenen, mede in verband met de studie van zijn zoon aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Bij zijn vertrek werd hem door de afdeling Amsterdam der NNV (huidige KNNV) het erelidmaatschap aangeboden. Hoewel hij beslist geen minderwaardigheidscomplex had, was hij buitengewoon bescheiden en hij had een hekel aan wat hij noemde veelschrijvers. Zelf publiceerde hij een kleine reeks artikelen over Nederlandse Hymenoptera in verschillende wetenschappelijke tijdschriften en beperkte zich overigens tot het determineren van vangsten op zijn terrein en het ter beschikking stellen aan anderen van materiaal uit zijn eigen collecties.
In 1937 verhuisde Jan naar Velp, waar nog slechts de twee jongste kinderen, die in Arnhem hun studie moesten voltooien, deel uitmaakten van het gezin. Hier heeft hij zijn levensavond gesleten. Nadat hij een paar jaar voor zijn dood door een vrachtauto was aangereden, waardoor hij ernstig gewond raakte, is hij nooit meer geheel de oude geworden. Koornneef was vanaf 1917, dus pas op late leeftijd, lid van de NEV. Hij was oprecht wars van alle uiterlijk vertoon en zo was bijvoorbeeld zijn kleding een grote zorgenbron voor zijn vrouwelijke gezinsleden. Zijn omgang met andere mensen kenmerkte zich door een grote oprechtheid en alle conventionele gedoe was hem een gruwel, waarover hij nog al eens een ironische opmerking maakte. Jan Koornneef was een entomoloog van de oude garde, een pur-sang liefhebber, die alles, wat hij voor zijn liefhebberij nodig had, zelf maakte. Hij bezat daartoe niet alleen het vakmanschap, maar ook de artistieke aanleg om kasten, gekleurde afbeeldingen, boekbanden, enz. tot een kunstwerkje te maken.
Op 18 november 1948 sterft zijn vrouw Johanna, 66 jaar, en op 24 september 1955 overleed Jan op 87-jarige leeftijd. Zijn collecties heeft hij vermaakt aan Wageningen (nu in Naturalis Leiden), terwijl zijn boekerij voor een belangrijk gedeelte naar de bibliotheek van de NEV zijn gegaan.
Bronnen: Fischer 1955;
Publicaties
Koornneef, J., 1910. Deutscher Lehrerverein für Naturkunde. – De Levende Natuur 15 (15): 304.
Koornneef, J., 1919. [Mededelingen over Hymenoptera Symphyta en Lepidoptera]: xxiv-xxvi. In: Verslag van de 52e wintervergadering van de NEV. – Tijdschrift voor Entomologie 62 (suppl.): i-xxviii.
Koornneef, J., 1920. [Mededelingen over Hymenoptera]: xxiv-xxvi. In: Verslag van de 53e wintervergadering. – Tijdschrift voor Entomologie 63: i-xliii.
Koornneef, J., 1924. Eenige voor Nederland nieuwe Hymenoptera uit Limburg. – Natuurhistorisch Maandblad 13: 79-80. Koornneef, J., 1925. Losse aanteekeningen over Hymenoptera I. – Entomologische Berichten 6 (142): 357-365.
Koornneef, J., 1930. Losse aanteekeningen over Hymenoptera II. Verslag van de 63e wintervergadering van de NEV. – Tijdschrift voor Entomologie 73: xliii-li.
Koornneef, J., 1933a. Losse aantekeningen over Hymenoptera III. Verslag 66e wintervergadering NEV. – Tijdschrift voor Entomologie 76: xii-xxi.
Koornneef, J., 1933b. Eenige opmerkingen bij de in 1932 voor het museum verzamelde Hymenopteren. – Natuurhistorisch Maandblad 22: 109-111.
Koornneef, J., 1934a. Bombus lapponicus F. – Natuurhistorisch Maandblad 23: 10.
Koornneef, J., 1934b. Ter nagedachtenis van dr. J.Th. Oudemans 22 november 1862 – 20 februari 1934. – Natuurhistorisch Maandblad 23: 29-30.
Koornneef, J., 1935a. Losse aanteekeningen over Hymenoptera IV. Verslag van de 68e wintervergadering van de NEV. – Tijdschrift voor Entomologie 78: xiv-xx.
Koornneef, J., 1935b. Eenige opmerkingen bij de in 1933 en 1934 voor het museum verzamelde Hymenoptera. – Natuurhistorisch Maandblad 24 (6): 71-72.
Koornneef, J., 1935c. Eenige opmerkingen bij de in 1933 en 1934 voor het museum verzamelde Hymenoptera: vervolg. – Natuurhistorisch Maandblad 24 (7): 82-83.
Koornneef, J., 1938. Medewerking verzocht. – De Levende Natuur 43: 224. [oproep Chrysididae]
Koornneef, J., 1939. Losse aanteekeningen over Hymenoptera V. – Entomologische Berichten 10 (227): 129-136.
Koornneef, J., 1940. Voor de derde maal: praepareeren, en wat daarbij hoort. – Entomologische Berichten 10 (236-237): 280-281.
Koornneef, J., 1947. Iets over Spinnen en Sluipwespen (Een studie). – Tijdschrift voor Entomologie 88 [jrg. 1945, feestbundel]: 499-503.
Koornneef, J., 1951. Losse Aantekeningen over Hymenoptera VI. – Entomologische Berichten 13 (310): 244-249.
[10.v.2023]
Lefeber, Bernardus Antonius [Ben] [broeder Virgilius]
5 november 1921 Amsterdam – 17 augustus 2007 Maastricht.
Aculeata (angeldragers).
Bronnen: Anonymus 1971; Swüste 1979; van Achterberg 1990, 1996; Lever 1991; Peeters 1996a, b; Smit 1996; Hermans 2007; Peeters 2007a, b, c; Smit 2007; Wolf 2007; Peeters 2011; Peeters et al. 2011 (bibliografie);
[3.vii.2021]
van Lith, Jan Pieter
26 mei 1912 Rotterdam – 5 april 1979 ?Rotterdam.
Aculeata (angeldragers) met specialisatie in Crabronidae: Psenini (groep van graafwespen).
Bronnen: Wiering 1980 (bibliografie); Smit 1986; Huijbregts & Tiemersma 2010;
[3.vii.2021]
Meijer, H.J. [Hilco]
19 augustus 1958 Drachten – 8 december 2024 Drachten.
Hilco werd geboren in Drachten in een gezin met een zus en drie broers.
Hij werkte ruim 25 jaar bij de Fûgelhelling in Ureterp (FR), het grootste opvangcentrum voor hulpbehoevende inheemse vogels en zoogdieren in Nederland. In 2018 kreeg hij de ‘Sulveren Ûle’ opgespeld, een onderscheiding voor hen die zich bijzonder hebben ingezet voor de Fûgelhelling. Hilco had een grote passie voor natuur en determineerde allerlei insecten. Hij begon met dagvlinders, daarna nachtvlinders, angeldragers en in het laaste decennium vooral Ichneumonoidea. Hilco was een autodidact en trad niet graag op de voorgrond, maar af en toe schreef hij ook een artikel over zijn waarnemingen en ervaringen. Hij deelde graag zijn waarnemingen en was altijd bereid mensen te helpen met literatuur of anderszins.
Bronnen: Tuinstra et al. 2025: 3-6;
Publicaties
Hoekstra, P. & H. Meijer, 2023. Ichneumonidae uit de malaiseval in De Kaaistoep in 2020, tweede tranche en aanvullingen eerste tranche: 91-95. In: T. Peeters, T. Cramer, A. van Eck & A. Mol (red.), Natuurstudie in De Kaaistoep. Verslag over 2022, 28e onderzoeksjaar. – TWM Gronden BV, Natuurmuseum Brabant & KNNV-afdeling Tilburg, 109 pp.
Verheyde, F., S. Ulenberg, H. Meijer, P. Hoekstra, A. De Ketelaere & A. Roques, 2023. Review of the Megastigmidae in Belgium and the Netherlands (Hymenoptera: Chalcidoidea). – Osmia, Journal of Hymenopterology 11: 65-80.
Hoekstra, P. & H. Meijer, 2022. Ichneumonidae uit de malaiseval in De Kaaistoep in 2020, eerste tranche: 131-134. In: T. Peeters, T. Cramer, A. van Eck & A. Mol (red.), Natuurstudie in De Kaaistoep. Verslag over 2021, 27e onderzoeksjaar. – TWM Gronden BV, Natuurmuseum Brabant & KNNV-afdeling Tilburg, 152 pp.
Verheyde, F., P. Hoekstra, P.-N. Libert, H. Meijer, A. de Ketelaere, T. Vandaudenard, D. Belgers & E. Brosens, 2021. Two hundred and five ichneumonid wasps reported for the first time in Belgium and the Netherlands (Hymenoptera: Ichneumonidae). – Belgian Journal of Entomology 122: 1-142.
Meijer, H., 2009. Leuke vangsten in een woonwijk. – Nieuwsbrief sectie Hymenoptera van de NEV, Bzzz 29: 23-25.
Meijer, H., 1998. Een alternatief voor de vlinderlamp. – Flinterwille 2 (1): 13-14.
[10.viii.2025]
Moussault, Fréderik Stefan Alex [Fred]

26 mei 1919 Den Bosch – 13 november 2002 Den Bosch.
Aculeata (angeldragers).
Bronnen: Peeters 2003 (bibliografie);
[1.vii.2021]
Neve, Arjen
19 augustus 1931 Ternaard – 23 september 2013 Leiden.
Apoidea: Anthophila (bijen): vooral Apis mellifera (honingbijen).
Arjen maakte prachtige pentekeningen van bijenplanten inclusief pollenkorrels, die zijn gebundeld in het boek ‘Bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen’ (Neve & van der Ham 2014).
Bronnen: Thissen 2006; Peeters 2013 (bibliografie); van Rijn & Gütz 2013;
[3.vii.2021]
van Ooststroom, Simon Jan [Simon]

2 januari 1906 Rotterdam – 28 september 1982 Oegstgeest.
Simon Jan van Ooststroom doorliep de HBS in zijn geboortestad en in Schiedam en ging daarna in 1924 biologie studeren in Utrecht. Op 1 januari 1927 werd hij benoemd tot assistent bij de Systematische Plantkunde aan de RU in Utrecht. En op 18 juni 1934 promoveerde hij op het proefschrift getiteld ‘A monograph of the genus Evolvulus’. Op 1 november 1934 werd hij benoemd tot assistent aan het Rijksherbarium in Leiden. Daar bleef hij, in verschillende functies, werken tot aan zijn pensionering in 1971 (zie ook Maas Geesteranus (1971). Na zijn pensionering werd hij honorair medewerker aan het Rijksherbarium, een functie die hij tot aan zijn dood vervulde.
Simon was de eerste professionele Nederlandse vakbotanicus. Op het gebied van de plantensystematiek en floristiek publiceerde hij 383 titels. De bewerkingen van de Beknopte School(- en Excursie)flora voor Nederland (6e-12e druk) en 7 drukken (13e-19e druk) van de Heukels zijn het best bekend. Van Ooststroom was een echte verzamelaar, niet alleen van planten maar ook van voorwerpen (o.a. munten) en kennis. Daarnaast was hij bestuurlijk zeer actief en de oprichter en redacteur van Gorteria.
Naast plantenkenner was Simon ook een enthousiast insectenliefhebber. Op excursies nam hij zijn insectennet mee en werden ook zweefvliegen, kevers en bladwespen gevangen. Daarover schreef hij ook een 33-tal artikelen. Bladwespen vormen daarvan met een tiental publicaties tussen 1967 en 1982 een belangrijk onderdeel. Zo publiceerde Van Ooststroom in 1976 in de wetenschappelijke mededeling van de KNNV nr. 114 een naamlijst van alle Nederlandse bladwespen. In die naamlijst worden 429 soorten in 10 families opgesomd. In het Gallenboek (1982) is een korte postume bijdrage van zijn hand opgenomen, zijn laatste publicatie. De collecties van Van Ooststroom zijn opgenomen in het Rijksherbarium en het RMNH.
Van Ooststroom was uiterst beminnelijk, behulpzaam, nauwgezet met een scherp gevoel voor taal en een boeiende verteller. De combinatie van zijn kennis en liefhebberijen maakte hem een ideaal excursie- of reisleider en als zodanig heeft hij veel tochten gemaakt met studenten, floristen, collega’s en KNNV-ers.
Bronnen: Maas Geesteranus 1971: 97-101 (met foto); Vogelenzang 1971: 101-115 (bibliografie); Prud’homme van Reine 1983: 117 (met foto); Mennema & Adema 1983: 147-151; Mennema & Adema 1983: 151-153 (aanvulling bibliografie);
Enkele publicaties [Alleen bladwespen]
Ooststroom, S.J. †, 1982. Bladwespen – Tenthredinidae: 94. In: W.M. Docters van Leeuwen, Gallenboek. Overzicht van door dieren en planten veroorzaakte Nederlandse gallen. – B.V. W.J. Thieme & Cie, Zutphen, 3e druk (Herzien en bewerkt door A.A. Wiebes-Rijks en G. Houtman met medewerking van vele anderen), 355 pp.
Ooststroom, S.J. van, 1979. Voor Nederland nieuwe en minder algemene bladwespen (Hym., Symphyta) (Mededelingen over Symphyta no. 9). – Entomologische Berichten 39: 97-99.
Ooststroom, S.J. van, 1976. De Nederlandse Symphyta (Halm-, Hout- en Bladwespen). Naamlijst. – KNNV, Wetenschappelijke Mededeling 114: 1-24.
Ooststroom, S.J. van, 1974. Nieuwe bladwespen voor de Nederlandse fauna (Hym., Symphyta) (Mededelingen over Symphyta no. 7). – Entomologische Berichten 34: 161-164.
Ooststroom, S.J., 1974. De Jeneverbes-bladwesp, Monoctenus juniperi L. (Hym., Diprionidae). – Natura 71 (4) [817]: 58-61.
Ooststroom, S.J. van, 1973. Twee voor Nederland nieuwe Pamphilius-soorten (Hym., Pamphil.). – Entomologische Berichten 33 (1): 2-3.
Ooststroom, S.J. van, 1972. Enige voor Nederland nieuwe bladwespen (Hym., Symphyta). – Natuurhistorisch Maandblad 61 (6): 87-88.
Ooststroom, S.J. van, 1968. Calameuta filiformis (Eversm.), een “vergeten” halmwesp (Hym., Cephid.). – Entomologische Berichten 28 (8): 142-143.
Ooststroom, S.J. van, 1968. Drie voor Nederland nieuwe Cephus-soorten (Hym., Cephid.). – Entomologische Berichten 28 (12): 239-240.
Ooststroom, S.J. van, 1967. Siobla sturmii (Klug), een nieuwe bladwesp voor de Nederlandse fauna (Hym., Tenthr.). – Entomologische Berichten 27 (10): 185-187.
[4.viii.2025]
Oudemans, Johannes Theodorus
22 november 1862 Amsterdam – 20 februari 1934 Putten (Schovenhorst).
Johannes Theodorus Oudemans werd geboren als enige zoon van C.A.J.A. Oudemans en C.M. Speenhoff. Zijn vader was hoogleraar botanie aan het Athenaeum en vervolgens aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). ‘Door geboorte en aanleg ging hij reeds als kind aan het kweken en verzamelen van insecten en daartoe in staat gesteld door andere gunstige levensomstandigheden, die hem de volle beschikking over zijn tijd en werkkracht lieten, was hij voortdurend en onvermoeid bezig met opkweken, met proeven nemen, met microscopiseeren, enz.’ In 1880 ging hij studeren aan de UvA en in datzelfde jaar werd hij lid van de NEV. Al in 1884 werd hij tot assistent bij het zoölogisch onderwijs benoemd en schreef hij zijn eerste artikel. In juni 1887 promoveerde hij cum laude op het proefschrift ‘Bijdrage tot de kennis van de Thysanura en Collembola’. In 1888/89 werd hij privaat-docent entomologie. Bij de reorganisatie van het zoölogisch onderwijs en het samenvoegen van de collecties van Artis en de Universiteit in Amsterdam in 1892, werd Oudemans als conservator van het museum benoemd.
In 1902 legde hij deze functies neer om zich volledig aan zijn entomologische studies te kunnen wijden. De interesse voor insecten van Oudemans was universeel hetgeen o.a. duidelijk naar voren komt in zijn dikke boek ‘De Nederlandsche Insecten’ (1900). Maar vooral Lepidoptera (vlinders), Hymenoptera (vliesvleugeligen), Apterygota (ongevleugelde insecten) hadden zijn grootste belangstelling. Binnen de orde van de Hymenoptera hadden al vroeg vooral bladwespen zijn interesse. In 1893 beschreef hij, in navolging van de reeks van Snellen van Vollenhoven, uitgebreid de biologie en ontwikkeling van Pamphilus erythrocephalus. En in 1894 volgde een ‘Naamlijst van Nederlandsche Tenthredinidae’ met 289 soorten. Daarna zien we nog vele kortere publicaties over allerlei bladwespen en hun opmerkelijkheden.
Oudemans adviseerde op allerlei gebied. Hij was o.a. lid van de Bosraad, commissaris van de Nederlandsche Heide-Maatschappij en mede-oprichter en eerste voorzitter van NM. Vanaf 1903 was hij maar liefs 31 jaar voorzitter van de NEV en tevens lid van de redactie van het Tijdschrift voor Entomologie en later van Entomologische Berichten.
Op 11 augustus 1888 was hij getrouwd met Jeane Mathilde Christine Schober, dochter van Mr. J.H. Schober, stichter van het landgoed ’Schovenhorst’ en het bekende Pinetum in Putten. Uit het huwelijk werden twee zoons en een dochter geboren. Na het overlijden van zijn schoonvader in 1901 werd hij eigenaar van het landgoed en in 1912 verhuisde het gezin van Amsterdam naar ‘Schovenhorst’ in Putten. Het liefst was Oudemans in zijn eigen omgeving die ruim gelegenheid bood voor dagelijkse observaties getuige zijn vele mededelingen en publicaties.
Oudemans was een vriendelijke, behulpzame man ‘die met zijn gezellige manier van spreken nooit uitgeput raakte, als hij aan het vertellen ging van zijn vele ervaringen bij het verzamelen en kweken van insecten’. Zijn laatste jaren waren wegens ernstige ziekte verschijnselen moeilijk. Doch ‘in zijn lijdend lichaam is zijn geest tot op het laatste toe helder en krachtig werkzaam gebleven’.
Bronnen: Weber 1932 (bibliografie); Koornneef 1934; de Meijere 1934 (bibliografie); Smit 1986; Huijbregts & Tiemersma 2010;
Enkele publicaties [Alleen bladwespen]
Oudemans, J.T., 1893. De inlandsche bladwespen in hare gedaanteverwisseling en leefwijze beschreven. 1. Pamphilius erythrocephalus L. – Tijdschrift voor Entomologie 36: 41-53, pl. 2.
Oudemans, J.T., 1894. Naamlijst van Nederlandsche Tenthredinidae. – Tijdschrift voor Entomologie 37: 89-152.
Oudemans, J.T., 1899. Trichiosoma lucorum L. eene biologische studie. – Tijdschrift voor Entomologie 43: 223-242, pl. 14.
Oudemans, J.T., 1900. De Nederlandsche Insecten. – Nijhoff, ‘s-Gravenhage, xv + 1-835 + 38 pls.
Oudemans, J.T., 1904. Lijst van bladwespen (Tenthredinidae), gevangen in de omstreken van Roermond en bij Houthem, na de zomervergadering der Ned. Ent. Ver. 7-8 Juni 1903. – Entomologische Berichten 1 (15): 120-121.
Oudemans, J.T., 1919. Pristiphora fausta Htg. – Entomologische Berichten 5 (108): 155-158.
Oudemans, J.T., 1919. Lophrys nemorum F. – Entomologische Berichten 5 (109): 169-172.
Oudemans, J.T., 1920. Schizocera geminata Gmel. (Hym.). – Entomologische Berichten 5 (114): 261-263.
Oudemans, J.T., 1920. Pristiphora fausta Htg. – Entomologische Berichten 5 (114): 260-261.
Oudemans, J.T., 1922. Bladwesplarven op Lysimachia. – De Levende Natuur 27 (5): 156-157.
Oudemans, J.T., 1923. Een nieuwe bladwesp voor Nederland. – Entomologische Berichten 6 (132): 192. [fnsp. Thrinax macula Kl.]
Oudemans, J.T., 1925. Ibalia leucopsoides Hchw. – Entomologische Berichten 6 (142): 369-370.
Oudemans, J.T., 1925. Hemichroa alni L. – Entomologische Berichten 6 (142): 365.
Oudemans, J.T., 1925. De poptoestand bij de bladwespen. – Entomologische Berichten 6 (141): 337-339.
Oudemans, J.T., 1928. Cocons, vervaardigd op abnormale plaatsen. – Entomologische Berichten 7 (163): 353-356.
Oudemans, J.T., 1930. Sirex phantoma F. in Nederland. – Entomologische Berichten 8 (172): 60-61.
Oudemans, J.T., 1931. Over het al dan niet voorkomen eener insectensoort, in verband met de aanwezigheid der voedselplant. – Entomologische Berichten 8 (179): 249-251.
Oudemans, J.T., 1932. Een raadsel opgelost. – Entomologische Berichten 8 (188): 420-421. [over Diprion]
[12.viii.2025]
Pijfers, Johannes Hermanus Nicolaas [Harry]

14 augustus 1927 Zwolle – 9 maart 2020 Zelhem
Aculeaten (angeldragers), maar ook orchideeën hadden zijn belangstelling.
Bronnen: van den Bosch 2002; Thissen 2004; Slieker & Vis 2012; van Loo & Korndewal 2020; Klein 2020 (bibliografie);
[3.vii.2021]
Ritzema Bos, Jan

27 juli 1850 Groningen – 7 april 1928 Wageningen.
Jan Bos werd 25 juli 1850 te Groningen geboren en had twee broers: Hemmo Bos (later hoogleraar in Wageningen) en Pieter Roelf Bos (van de Bosatlas). Zijn officiële achternaam was Bos, maar hij noemde zichzelf altijd Ritzema Bos, naar zijn grootvader van moederskant. Jan bezocht in Groningen de Rijks-HBS, nam privaatlessen in Latijn en Grieks en werd 18 oktober 1868 ingeschreven als student in de faculteit der Wis- en Natuurkunde. Hij promoveerde op 19 december 1874 in de zoölogie bij professor Salverda op een proefschrift getiteld: ‘Mededeelingen aangaande de Crustacea hedriophthalmata van Nederland en zijne kuste’. Al tijdens zijn studie vanaf zijn 19e jaar van 1869-1871 was hij leraar in de Natuurlijke Historie aan de Landhuishoudkundige school te Groningen, en, nadat deze was opgeheven, van 1871-1873 aan de Landbouwschool te Warffum. Toen al maakte hij studie van plantenziekten en schadelijke insecten en van de maatregelen daartegen te nemen. In 1873 vertrok hij naar Wageningen als leraar aan de HBS met voortgezet landbouwonderwijs. In 1876 werd hij leraar aan de aldaar vers opgerichte Rijks-Landbouwschool (nu Wageningen Universiteit) en trad in de eerste jaren onder andere op als ‘wandelleraar’. Hij ging met de stoomtram naar Arnhem, liep in een week over de Veluwe naar Harderwijk en keerde met de trein en tram terug naar Wageningen. In die week overnachtte hij bij boeren, vroeg onderweg links en rechts naar hun teeltproblemen en gaf advies. Van zoöloog werd hij hier landbouw-zoöloog en vervolgens fytopatholoog. Van alle zijden stroomden al spoedig vragen naar hem toe en er ontwikkelde zich iets als een bureau voor kosteloze inlichtingen dat, gedurende zijn leraarschap van 1876-1895, bijstand verstrekte in de bestrijding van plantenziekten. Hij bleef tevens oorspronkelijk onderzoek doen en met zijn studies aan het ‘stengelaaltje’ verwierf hij in wetenschappelijk kringen grote vermaardheid in binnen- en buitenland. Ook leerboeken, zoals het tweedelige ‘Landbouwdierkunde’ en ‘Leerboek der Dierkunde’, verschenen in deze tijd van zijn hand (zie ook Vlaming 2025).
In 28 juli 1881 trad Jan in het huwelijk met Christina Geertruida le Cavelier (1855-1936) en ze kregen één zoon: Pieter Jan Ritzema (1888-1947).
Samen met Hugo de Vries was Ritzema Bos in 1891 de oprichter van de Nederlandsche Phytopathologische Vereeniging (huidige KNPV). Ritzema Bos was daarvan tot aan zijn dood voorzitter en mede-redacteur van het door die vereniging uitgegeven ‘Tijdschrift over plantenziekten’. In 1894 werd te Amsterdam, voornamelijk op initiatief van prof. Hugo de Vries, de Stichting Phytopathologisch Laboratorium Willie Crommelin Scholten (WCS) geboren. Ritzema Bos werd directeur en in het daaropvolgende jaar op 12 juni 1895 tot buitengewoon hoogleraar in de fytopathologie (plantenziektekunde) aan de UvA benoemd. Het gezin verhuisde dan ook in 1895 naar Amsterdam. In Wageningen bleef hij nog één dag per week les geven in de kennis van schadelijke en nuttige dieren. Het doceren echter schijnt niet zijn sterke zijde te zijn geweest. Op 29 november 1895 hield hij zijn inaugurele rede (oratie) over: ‘De ziektenleer der planten in hare beteekenis voor de praktijk en voor de biologische wetenschappen’. Krachtig werd nu de strijd tegen de plantenziekten opgepakt. In verschillende delen van het land werden daarvoor proefvelden ingericht.
Toen de snelle verbreiding van bepaalde plantenziekten (o.a. San José-schildluis) in Amerika vanaf 1897 prohibitieve invoermaatregelen uitlokten, werd door Boskoopse boomkwekers, onder aanvoering van de voorzitter van de Pomologische Vereniging A. Koster, bij de overheid aandacht gevraagd voor deze ontwikkelingen. Ritzema Bos maakte in 1898 in regeringsopdracht een reis van twee maanden naar Amerika om de ziekten te bestuderen. Op advies van Ritzema Bos werd vervolgens in 1899 een eigen onafhankelijke Phytopathologische Dienst (PD = Plantenziektenkundige Dienst) opgericht die onderzoek deed en gezondheidscertificaten uitgaf en waarvan hij zelf de eerste directeur werd. De schade die dreigde voor de drukke handel in boomkwekerij-artikelen werd hierdoor voorkomen.
Bij de oprichting van het Instituut voor Fytopathologie aan de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Bosbouwschool (RHLTB) te Wageningen in 1906 werd Ritzema Bos directeur en verhuisde met zijn gezin en de door hem opgerichte PD naar Wageningen. Hij legde zijn Amsterdamse functie neer, maar mocht zijn titel hoogleraar behouden. In 1918, toen de Rijks-Landbouwschool (RHLTB) de status Landbouwhogeschool kreeg, werd hij tot gewoon hoogleraar in de phytopathologie benoemd, een functie die hij tot zijn pensionering (emeritaat) in 1920 heeft bekleed. Ook in de tweede Wageningse periode zijn nog tal van publicaties van hem in binnen- en buitenlandse tijdschriften verschenen.
Vermeldenswaardig is tenslotte dat Ritzema Bos in 1899 werd benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Door hem was mede het initiatief genomen tot de oprichting van de Nederlandsche Ornithologische Vereeniging (latere NOU) in 1901, en hij heeft een aandeel van betekenis gehad in de totstandkoming van de Vogelwet van 1912. Ook was hij mede-oprichter van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland in 1905. Voor nog meer initiatieven van Ritzema Bos verwijzen we hier naar Kernkamp (2022).
Ritzema Bos beschreef de levenswijze en ontwikkeling van enkele bladwespen en meldde meermaals de vindplaatsen van schadelijke soorten. Met zijn vele adviezen, mededelingen en publicaties in artikelen en de uitgaven van diverse (leer)boeken heeft hij ook over diverse Hymenoptera gepubliceerd die schade kunnen toebrengen aan, en van nut zijn voor, landbouw-, tuinbouw- en bosbouwgewassen. Van Dissel (1930) schrijft over ‘de man, die het grote belang begreep om met de hulpmiddelen, die de natuur zelve ons aan de hand doet, plagen te bestrijden, hoe dikwijls hij ook genoodzaakt is geweest om op kunstmatige wijze in te grijpen’.
Jan Ritsema Bos wordt als de vader van de fytopathologie in Nederland beschouwd. Na een korte ziekte overleed hij te Wageningen op 7 april 1928.
Bronnen: Anonymus 1898: 286-287; Anonymus 1900: 2-3; Anonymus 1902: 68-69; Quanjer 1909: 535-536; Blink 1920: 561-570; Anonymus 1928: 123-124; van Poeteren 1928: 9; Anonymus 1929: 1-2; van Dissel 1930: 46-49; Brugmans & Scholte 1932: 662-663; Voous 1995: 417-418; Bakker 1999: 8-12; Kernkamp 2022: 12-15; Vlaming 2025: 101-107; https://albumacademicum.uva.nl/id/id002889?text=Ritzema+Bos;https://www.biografischwoordenboekgelderland.nl/bio/3_Jan_Ritzema_Bos;
Enkele publicaties [Alleen bladwespen]
Ritzema Bos, J., 1904. [Vindplaatsen van enkele bladwespsoorten]. – Tijdschrift over Plantenziekten 10: 36-38.
Ritzema Bos, J., 1903. [Diverse opmerkingen over bladwespen en landbouwgewassen]. – Tijdschrift over Plantenziekten 9 (1-2): 31-34.
Ritzema Bos, J., 1901. De Kleinste rozenbladwesp (Blennocampa pusilla Klug). – Tijdschrift over Plantenziekten 7: 126-128.
Ritzema Bos, J., 1899. Een Rozen-vernieler. – De Levende Natuur 3 (12): 239-240.
Ritzema Bos, J., 1895. Bestrijding van de dennenbastaardrupsen. – Tijdschrift over Plantenziekten 1: 13-18.
Ritzema Bos, J., 1883. Insektenschade op bouw- en weiland. Een handleiding voor de kennis van de kleine vijanden van akker- en weidebouw. – Groningen, J.B. Wolters, 216 pp.
Ritzema Bos, J., 1881. Phyllotoma aceris Kaltenbach, in hare gedaantewisseling en levenswijze beschreven. – Tijdschrift voor Entomologie 25: 7-16, pl. 3.
[10.viii.2025]
van Rossem, Gerard

18 oktober 1919 Delft – 26 december 1990 Ede.
Werkzaam als entomoloog bij de Plantenziektenkundige Dienst in Wageningen. Specialiteit Ichneumonidae (ichneumoniden).
Bronnen: van Achterberg 1992b (bibliografie); Huijbregts & Tiemersma 2010; van Rossem 2023;
[18.xii.2023]
van Rossum, Arend Johan [Johan]

26 april 1842 Huissen – 28 januari 1909 Arnhem.
Al op de lagere school ontwaakte bij hem de liefde voor de natuur. Van invloed daarop is het onderwijs en de persoonlijk omgang met het toenmalig hoofd van die school J.H. van Eck, zelf een natuurvriend. Na de school in Huissen bezocht van Rossum de jongenskostschool van Dr. Kapteijn in Barneveld. Hij werd er voorbereid voor het toelatingsexamen van de Technische Hochschule in Hannover want het was de bedoeling dat Johan ingenieur zou worden, doch de chemie trok hem meer. Johan heeft daar met grote voorliefde de Duitse literatuur bestudeerd en kreeg grote waardering voor het toneel door het bezoeken van het beroemde Hoftheater. Om te kunnen promoveren werd Hannover verwisseld voor Göttingen en in 1865 promoveerde hij op een proefschrift getiteld ‘Ueber enige Derivate der Zimmtsäure’ (gedrukt in 1866).
Terug in Nederland kreeg van Rossum een baan als leraar aan de HBS in Harlingen die hij in 1867 verwisselde tegen die van leraar aan de Twentsche Industrie- en Handelsschool in Enschede. Op 28 juli 1871 trad hij in het huwelijk met Marie Geertruid Stroïnk, dochter uit een bekende Twentse familie. In 1874 verhuisden zij van Enschede naar Arnhem waar van Rossum verder als ambteloos burger geleefd heeft. Van Rossum rustte in Arnhem niet op zijn lauweren maar was er vele jaren voorzitter van de gezondheidscommissie en secretaris van de commissie van toezicht op het Middelbaar onderwijs.
En intussen had de liefde voor de entomologie zich ontwikkeld, al was van Rossum geen verzamelaar. Hij verrichtte echter allerlei experimenten om verschillende vragen van algemeen biologisch belang te bestuderen. Zo deed hij chemisch onderzoek naar de aard van de vloeistof die Cimbex-larven uit de zijdelingse lichaamsopeningen spuiten als zij gestoord worden. Ook de kennismaking met Snellen van Vollenhoven, de toenmalig voorzitter van de NEV, die studie maakte van de ontwikkelingsgeschiedenis van de bladwespen heeft hem wellicht gestimuleerd hiermee verder te gaan. In 1872 werd van Rossum dan ook lid van de NEV waarvan hij later ook in het bestuur toetrad. Van Rossum kweekte thuis veel met Cimbex maar ook in de zogenaamde hortus in Arnhem. De uitkomsten, zoals die over parthenogenese, werden op de vergaderingen van de NEV medegedeeld en zijn in de verslagen terug te vinden. In latere jaren werkte van Rossum veel samen met Klaas Bisschop van Tuinen.
Van Rossum kon, na de wetenschappelijk arbeid van de vergaderingen, tijdens het vriendschappelijk samenzijn aan tafel, meeslepend personen of zaken in een feestdronk gedenken. Elf maal tussen 1895 en 1907 deed hij dat op rijm in geestige bewoordingen, die na zijn overlijden door zijn vriend en medebestuurslid Dr. C.L. Reuvens opnieuw in druk werden uitgegeven.
Het eind kwam onverwacht, zonder enig lijden, enkele ogenblikken nadat hij van een wandeling thuis was gekomen.
Bronnen: Oudemans 1910 (met portret);
[15.vii.2025]
Sanders, Henricus Joannis Andreas [Harry]
11 maart 1917 Roermond – 22 december 1981 Sittard.
Werd in 1941 tot priester gewijd van het bisdom Roermond. Van 1941 tot 1946 studeerde hij theologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1947 werkte hij als catechese-docent aan de Bisschoppelijke Kweekschool voor onderwijzeressen te Echt. En van 1947 tot 1968 doceerde hij theologie aan het Groot Seminarie te Roermond. Van 1968 tot 1981 was hij pastoor van de H. Lambertusparochie te Oirsbeek. Ook was hij lid van de Kerkelijke rechtbank en van de Pastorale raad van het bisdom. Hij publiceerde in diverse theologische tijdschriften. Als gevolg van de benoeming van J. Gijsen tot bisschop van Roermond raakte hij, die pleitte voor ‘christelijke vrijheid’ en de eigen verantwoordelijkheid van de mens, in gewetensnood en ging met ziekteverlof, ‘in afwachting van betere tijden’. In het Katholiek Documentatie Centrum in de bibliotheek van de Radboud Universiteit in Nijmegen liggen nog archivalia over Sanders die ik graag nog een keer ga bestuderen.
Naast beminnelijk en boeiend docent, progressief theoloog en zachtmoedig zielzorger was Harry uit liefhebberij entomoloog. Hij was sinds 1945 lid van de N.E.V. en verzamelde vooral Hymenoptera Aculeata (angeldragers) en Coleoptera. De collectie van Sanders werd verworven door het Natuurhistorisch Museum te Maastricht. Zij bestond toen uit 96 dozen, waarvan 42 gevuld met Hymenoptera, 28 met Coleoptera, de overige met ongesorteerd materiaal van beide orden. Veel werd verzameld in de omgeving van Roermond, waar Sanders vanaf 1942 jaarlijks verzamelde met de heren Parren en van Boven. Later werden er ook dagtochten naar Zuid-Limburg gemaakt. Vanaf 1968 was prof. Sanders pastoor in Oirsbeek en veel latere vangsten stammen uit deze omgeving. Sanders publiceerde gegevens over zijn collectie in een serie artikelen in het Natuurhistorisch Maandblad (zie hieronder). Harry Sanders overleed op 64-jarige leeftijd en werd op 26 december 1981 begraven in Oirsbeek.
Bronnen: Willemse 1960 (collectie); Dingemans-Bakels 1982 (collectie); Anonymus 1982; Smit 1986; KDC (diverse archivalia);
Publicaties
Sanders, H., 1948. Sphecodes Latr. – Natuurhistorisch Maandblad 37: 52-53.
Sanders, H., 1949a. Hymenoptera Aculeata uit Midden-Limburg I. Pompilidae of spinnendoders. – Natuurhistorisch Maandblad 38: 63-67.
Sanders, H., 1949b. Hymenoptera Aculeata II. Enkele soorten uit Limburg, nieuw voor de Nederlandse Fauna. – Natuurhistorisch Maandblad 38: 98-100.
Sanders, H., 1950. Hymenoptera Aculeata III. – Natuurhistorisch Maandblad 39: 47-48.
Sanders, H., 1951. Hymenoptera Aculeata IV. Vier soorten uit Limburg, nieuw voor de Nederlandse Fauna. – Natuurhistorisch Maandblad 40: 63-64.
Sanders, H., 1953. Hymenoptera Aculeata. V. Over enkele zeldzame bijen. – Natuurhistorisch Maandblad 42: 98-101.
Sanders, H., 1966. Hymenoptera Aculeata VI. Plooiwespen uit Limburg (Diploptera). – Natuurhistorisch Maandblad 55: 36-40. Sanders, H., 1967. Hymenoptera Aculeata VII. Nieuwe plooiwesp voor de Ned. fauna. – Natuurhistorisch Maandblad 56: 37-38.
[10.vi.2023]
Simon Thomas, Robert Terko [Terko]
22 februari 1924 Nunspeet – 5 juni 2013 Nunspeet.
Was o.a. werkzaam als onderzoeker bij de afdeling Farmacologie van de Universiteit van Amsterdam waar giffen van wespen werden onderzocht. Aculeata (angeldragers) met specialisatie in Crabronidae (graafwespen).
Bronnen: Blommers 2013; Smit 2013 (bibliografie);
[1.vii.2021]
Snellen van Vollenhoven, Samuel Constant

18 oktober 1816 Rotterdam – 22 maart 1880 Den Haag.
Te beschouwen als een der eerste wetenschappelijke entomologen van Nederland. Conservator entomologie van het RMNH van 1854 – 1873.
Bronnen: van der Wulp 1881 (bibliografie); Dyserinck 1908; Krikken et al. 1981 (bibliografie); Smit 1986; Holthuis 1995; Nieukerken & Huijbregts 2007; Schilthuizen 2007; Huijbregts & Tiemersma 2010; Schilthuizen & Vonk 2020;
[21.ii.2022]
Sommeijer, Marinus Jan [Rinus]
8 november 1944 Overzande – 21 augustus 2023 Utrecht
Bijenonderzoeker en imker met vooral interesse in angelloze bijen.
Bronnen: Peeters & Nieuwenhuijsen 2023 (Bibliografie);
[12.xi.2023]
Teunissen, Hermanus Gerardus Maria [Herman]

16 oktober 1914 Oss – 3 januari 1992 Nijmegen.
Ichneumonidae (ichneumoniden), Apoidea: Anthophila (bijen).
Bronnen: van Achterberg 1992c (bibliografie); Huijbregts & Tiemersma 2010;
[1.vii.2021]
Thomas, Pierre
28 februari 1949 Kerkrade – 4 juli 2016 Simpelveld.
Symphyta (blad-, hout- en halmwespen), Proctotrupidae (priemwespen), Diapriidae (neuswespen).
Bronnen: Akkermans 2016; Peeters et al. 2016 (bibliografie);
[3.vii.2021]
van Tuinen, Klaas [zie Bisschop van Tuinen, Klaas]
van der Vecht, Jacobus [Jaap]
5 juli 1906 Den Haag – 15 maart 1992 Putten.
Werkzaam als zoöloog aan het Instituut voor Plantenziekten in Buitenzorg/Bogor (Indonesië). Conservator Hymenoptera RMNH en hoogleraar aan de RU Groningen en Leiden. Specialist van Aculeata (angeldragers).
Bronnen: van Steenis-Kruseman 1950; Smit 1986; van Achterberg 1992a (bibliografie); Kojima & van Achterberg 1998 (bibliografie); Wiebes 1992; Huijbregts & Tiemersma 2010;
[25.vii.2021]
Vegter, Klaas
29 augustus 1907 Appingedam – 3 april 1998 Emmen.
Aculeata (angeldragers).
Bronnen: Peeters & van de Nieuwengiessen 1998 (bibliografie);
[1.vii.2021]
Vergeest, Johannes Adrianus
[pater Benno]
13 juni 1905 Beers – 22 februari 1984 Nijmegen.
Op 7 september 1923 trad Benno in bij de kapucijnen in Tilburg en op 8 februari 1931 werd hij priester gewijd in Den Bosch. Van 1931 tot 1937 was hij leraar wiskunde aan het klein-seminarie in Langeweg, maar hij kon slecht orde houden en werd overgeplaatst. Daarna begon een lange zwerftocht als rector en catecheet in diverse kleinere instellingen te Ossendrecht, Nieuwkuyk, Grave, Helenaveen, Tilburg en Zevenaar. In 1965 verhuisde hij om gezondheidsredenen naar Nijmegen. De eenzaamheid van studie, waarneming en gebed was hem lief.
Op jonge leeftijd openbaarde zich een zware suikerziekte, waaraan hij lang en ernstig geleden heeft. Maar koppig en onverstoorbaar ging hij zijn weg. Tot driemaal toe brak hij een been dan wel arm, maar iedere keer was hij in korte tijd weer op de been en hervatte zijn leven alsof er niets gebeurd was. Wegens zijn slechte gezondheid was Benno niet tot veel werk in staat en had hij veel vrije tijd. Vanaf zijn studietijd had hij een grote belangstelling voor de geschriften van de heilige Bonaventura en werd er een groot kenner van. Daarnaast bestudeerde hij de natuur met eindeloos geduld en uiterste nauwkeurigheid. Het resultaat was een kostbare, zorgvuldig opgezette, geordende en gedocumenteerde verzameling van bijen en wespen.
Benno was een kundig entomoloog en leermeester voor menigeen. Hij had een toegankelijke, levendige schrijfstijl, die veel doet denken aan die van Heimans en Thijsse. Zijn eerste stukken schreef hij voor het rooms-katholieke natuurtijdschrift De Zwerver in Gods Vrije Natuur. Lang was hij ook redactiesecretaris van dit blad. Populair en nog zeer lezenswaardig zijn de boekjes in de serie ‘Wat leeft en groeit’ waarvoor hij twee deeltjes schreef: één over wespen (Benno 1941) en één over bijen en hommels (Benno 1950a). Deze boekjes maken iedereen die ermee in aanraking komt ogenblikkelijk warm voor deze insecten. Daarnaast publiceerde Benno een groot aantal determinatietabellen voor wespen (Benno 1950b, 1954, 1958, 1967) en bijen (Benno 1952, 1955, 1969). Prachtige stukken om te lezen zijn de artikelen over de fenologie van bijen (Benno 1949) en de geografie van bijen (Benno 1953). In totaal schreef hij tussen 1936 en 1977 meer dan 90 stukken over natuur en natuurstudie. Biografieën van Benno zijn niet bekend vandaar deze wat uitgebreide bespreking.
Benno regelde zijn nalatenschap nauwkeurig en besloot zijn boeken te schenken aan de bibliotheek van de RK Universiteit te Nijmegen. Zijn overdrukken gingen naar de NEV-bibliotheek te Amsterdam, zijn verzameling, preparaten en al zijn geschreven aantekeningen voor de catalogus van zijn verzameling schonk hij aan het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie (nu Naturalis Biodiversity Center) te Leiden. Alle dia’s en filmstroken met bijbehorende verklaringen gingen naar de KNNV. Pater Benno werd op 25 februari 1984 begraven op het kloosterkerkhof te Grave-Velp.
Enkele publicaties
Benno, P., 1941. Wespen. – Het Spectrum, Utrecht, serie ‘Wat leeft en groeit’ 23, 159 pp.
Benno, P., 1949. Iets over de phaenologie van onze bijen: 371-381. In: A.F.H. Besemer e.a., In het voetspoor van Thijsse. – Veenman en Zonen, Wageningen.
Benno, P., 1950b. De Nederlandse Goudwespen en haar verspreiding (Hym. Chrysididae, Cleptidae). – Publ. Natuurhist. Gen. Limburg 3: 9-49.
Benno, P., 1952. De Nederlandse Behangersbijen (Megachile; Hym. Apidae). – Entomologische Berichten 14: 161-165.
Benno, P., 1953. De bijen- en wespenfauna in Montferland en het aangrenzende cultuurland: 252-266. In: De Liemers, gedenkboek dr. J.H. van Heek. – Didam.
Benno, P., 1954. Vliesvleugelige insecten – Hymenoptera III. Angeldragers (Aculeaten). Echte wespen (Vespidae) en aanverwante families. – KNNV, wetenschappelijke mededelingen 15: 1-14.
Benno, P., 1955. Vliesvleugelige insecten – Hymenoptera IV. Angeldragers (Aculeaten). Bijen (Apoidea). – KNNV, wetenschappelijke mededelingen 18: 1-24.
Benno, P., 1958. Angeldragers (Aculeaten): Graafwespen (Sphecoidea). – KNNV, wetenschappelijke mededelingen 28: 1-28.
Benno, P., 1967. Vliesvleugelige insekten – Hymenoptera, Angeldragers (Hymenoptera Aculeata). De Nederlandse Wespen. – KNNV, wetenschappelijke mededelingen 67 (2e herziene druk): 1-48.
Benno, P., 1969. Vliesvleugelige insekten – Hymenoptera, Angeldragers (Hymenoptera Aculeata). De Nederlandse bijen (Apoidea). – KNNV wetenschappelijke mededeling 18 (2e herziene druk): 1-32.
Bronnen: Anonymus 1984; bidprentje; Peeters 2012;
[8.i.2022]
Walrecht, Bernardus Johannes Jan Roelof

13 december 1902 Beilen – 7 augustus 1964 Goes.
B.J.J.R. Walrecht was een uitstekend amateur-veldbioloog, vooral kenner van bijen en wespen, en een enthousiast natuurpopularisator. Hij groeide op in Beilen (DR) en Nieuweschans (GR), was onderwijzer in Maarssen en Utrecht en van 1930-1935 hoofd van de Hervormde streekschool in Chaam (NB). In 1935 verhuisde hij naar het Zeeuwse Biezelinge waar hij hoofd van de Hervormde Christelijke School werd en van 1950-1960 was hij tevens verbonden aan de Lagere Tuinbouwschool in Kapelle. De rest van zijn leven (1935-1964) bleef hij wonen in Biezelinge op de Abdijstraat 11.
Bernardus Johannes Jan Roelof Walrecht trouwde op 19 mei 1927 in Utrecht met Annegien Ploeger (13 februari 1904 Utrecht – 26 mei 1991 Hapert). Het gezin bestond uit 8 kinderen waarvan de oudste zoon vlak na zijn eerste jaar overleed aan leukemie.
Walrecht was een veelzijdig mens met vele talenten. Naast onderwijzer was hij vooral veldbioloog, maar tevens een vaardig tekenaar, dichter, liedjesschrijver, beeldhouwer en ontwierp bijvoorbeeld ook enkele fraaie glas-in-lood ramen. Onder het pseudoniem Roel Dasmus schreef hij vele honderden kinderversjes waarvan in 1937 een kleine reeks gebundeld werd, en voor scholen hield hij bij de NCRV radio-lezingen over de natuur. Hij publiceerde zijn natuurwaarnemingen in uiteenlopende tijdschriften en kranten. Vooral inde Provinciale Zeeuwse Courant had hij als Barend Zwerfmans een zeer gewaardeerde plek veroverd met zijn artikelen onder de titel ‘Onder Zeelands hoge hemel’.
Walrecht was een onderwijzer die opriep tot zelfwerkzaamheid en kritisch observeren. Zijn artikelen waren gebaseerd op eigen waarnemingen en muntten uit door originele vraagstelling en leesbaarheid. Speciale aandacht in zijn publicaties kregen nesten en nestbouw van wespen en bijen, met ook uitstapjes naar de nestbouw van mieren en vogels. Een overzicht van zijn meer dan 100 Hymenoptera-publicaties kun je hier terugvinden. Voor zijn werk aan sociale wespen kreeg hij 1957 de Heimans en Thijsse Prijs.
BJJR Walrecht was een bescheiden, oprecht gelovig man, een geboren natuuronderzoeker en een groot popularisator. Hij overleed plotseling aan een beroerte in het ziekenhuis van Goes en werd begraven in Biezelinge.
Bronnen: Anonymus 1957; Anonymus 1965; Encyclopedie van Zeeland 1984; Struijk 1989; Voous 1995; Peeters & van Dijk 2024;
[28.x.2024]
Wiebes, Jacobus Theodorus [Koos]
13 september 1931 Rotterdam – 6 december 1999 Leiderdorp.
Was werkzaam bij het RMNH en als hoogleraar bij de RU Leiden. Specialist van de familie Agaonidae – vijgenwespen (Chalcidoidea).
Bronnen: van Bruggen & van Achterberg 2000 (bibliografie); Bakker & Menken 2001; Huijbregts & Tiemersma 2010;
[4.vii.2021]
Wiering, Henny

5 december 1929 Utrecht – 13 oktober 2001 Bergen.
Was werkzaam als onderzoeker op de afdeling genetica van de Universiteit van Amsterdam en later als directeur van de Hortus Botanicus van de UvA. Aculeata (angeldragers) met een voorliefde voor Anthophila (bijen).
Bronnen: Peeters 2001a, b; Nieuwenhuijsen 2002; Nieuwenhuijsen & Duffels 2002 (bibliografie); Peeters 2002 (bibliografie);
[4.vii.2021]
van der Zanden, Gijs
8 juni 1915 Amsterdam – 22 februari 1999 Eindhoven.
Aculeata (angeldragers) met specialisatie in de bijenfamilie Megachilidae (buikschuierbijen).
Bronnen: van Achterberg 1999; Peeters & van Achterberg 1999 (bibliografie); van Achterberg 2000 (bibliografie);
[1.vii.2021]